HVTP ontving van Ger Huttinga de volgende mail met een aantal foto's:
Mijn grootouders, Gerardus Hammingh en Jantje Schedeler, woonden vanaf hun huwelijk (20 mei 1920) op ‘t Ploatske in Lellens.* Daar is mijn moeder (Maria) in 1922 geboren. Op 1 mei 1926 zijn zijn zij verhuisd naar de Kromme Elleboog 4. Mijn opa was erg zuinig, waardoor hij dit huis kon kopen. Volgens mijn moeder hield hij in zijn diensttijd zelfs geld over van zijn karige soldij. Aan de andere kant was hij ook een levensgenieter. Tijdens een vliegshow op Eelde (in de twintiger jaren) maakte hij een rondvlucht. Voordat hij terug in Ten Post was, ging het als een lopend vuurtje door het dorp: Gradus Hammingh heeft in een vliegtuig gezeten!
Op Kromme Elleboog 4 rustte het recht van beklemming. Elk jaar kwam de rechthebbende langs om een bedrag te incasseren. Het boekje waarin de jaarlijkse betaling werd genoteerd heb ik in mijn bezit. Later hebben mijn grootouders dit recht afgekocht.
Mijn grootvader was boerenarbeider en had zes koeien die ‘s winters in de stal achter het huis gehouden werden. De koeien graasden ‘s zomers op gehuurd land. Doordat zij hun eigen vee hadden, zijn zij de oorlog zonder gebrek aan eten doorgekomen. In de stal was een waterpomp die op een wel aangesloten was. Het vee hoefde dus geen (duur) leidingwater te drinken. Achter het huis was een regenbak met een metalen deksel. De regenbak werd gevuld door water uit de dakgoot. Zo lang ik mij herinner was er waterleiding. Voor die tijd dronk de familie dus het water uit de regenbak. Later werd het water alleen voor de tuin gebruikt.
Je behoefte deed je op een plé. De ton werd door een auto van de gemeentereiniging geleegd. Het was een behoorlijke stank als al die tonnen aan de weg stonden. De “strontauto” kon bestuurd worden vanaf de treeplank aan de rechterzijde van de auto. Daar was een stuur plat tegen de zijkant van de auto gemonteerd, vergelijkbaar met een stuurwiel van een schip. De bestuurder kon dan veel sneller helpen met het legen van de tonnen, omdat hij niet elke keer hoefde in- en uit te stappen.
Vanaf 1972 hadden mijn grootouders een watercloset dat aanvankelijk loosde op de sloot achter de groentetuin en dat later op de riolering werd aangesloten. In de tijd van de plé was het zaak daarvan zo zuinig mogelijk gebruik te maken. Als de ton vol was voordat de reiniging kwam, had je immers een probleem! Mijn grootvader had daarom buiten tegen de stal (het achterhoes) een hoekje met een metalen pisbakje gefabriceerd. De mannen en jongens plasten daar, zodat de plé niet gebruikt hoefde te worden voor de kleine boodschap van de heren. Volgens mij loosde deze bak in de grond, riolering was er immers niet.
Een vast ritueel op zondagmiddag, tussen de beide kerkdiensten, was een wandeling “Om Haimert”. Via de Hemerterweg kwam je bij Pierewietshouk. Hier stonden soms zigeuners met woonwagens, volk waar je niet mee mocht omgaan. In die buurt begon ook een kleiweg naar Winneweer. Ergens langs die onverharde weg was een betonnen stuw in een sloot die de grens vormde tussen Hunsingo en Fivelingo, zo vertelde opa. Ik wist toen niet wat dat betekende. Later bleek mij dat het om verschillende waterschappen ging.
Verderop aan de Hemerterweg kwam je bij langs de boerderij van Kiers met de poort met duiventil en verderop een boerderij waar de familie Vos woonde, die later naar de Bloemhofweg in Wittewierum verhuisde, naast de familie De Rooij. Ik herinner me de grote gang met nissen en beelden in die boerderij. Via Lellens en de Stadsweg liepen we dan weer naar de Kromme Elleboog.
Aan de rechterzijde van de Eestumerweg, tegenover de houtwerf ongeveer, lag in één van de voortuinen een grote metalen bol (diameter ca. 80 cm?), een bom uit de Tweede Wereldoorlog. Deze bom droeg de volgende tekst:
1945 de 17e april
lag deze monsterpil
op de Eestumertil
nu ligt zij hier
als oorlogssouvenir
Mijn oma Jantje Schedeler (geboren in 1895) was een dochter van Maria Schedeler, die in 1904 met Beno Schoonhoven getrouwd is en vanaf 1956 aan de Joh. Rengerstraat woonde. Maria Schedeler was dienstmeid bij boer Jan Hof, die haar bezwangerde. Het tekent de verhoudingen in die tijd dat mijn oma Jantje naar haar verwekker genoemd werd.
Mijn grootouders hadden vier kinderen. De oudere zus van mijn moeder (Grietje, overleden in 2019), mijn moeder Maria (overleden 2019), haar jongere broer (Hindrik, overleden in 1995), de jongste broer (Beno) was gehandicapt en is al in 1959 in Wagenborgen overleden. Grietje en Hindrik emigreerden. Mijn ouders waren daarna hun enige kinderen in Nederland en mijn broers, zus en ik hun enige bereikbare kleinkinderen. Wij waren bij hen meer dan welkom en nagenoeg elke vakantie brachten wij een paar weken in Ten Post door. Ik heb heel veel goede herinneringen aan die vakanties. Wij sliepen dan in een bedstee in de woonkamer. Voordat mijn opa naar het werk bij de boer ging, zette hij rond 6:30 uur de radio aan om het “Agrarisch bulletin van het Landbouwschap” te beluisteren. De prijzen van vee op de veemarkten werden zo bekend gemaakt. Vervolgens kwam een opsomming van de waterhoogten. Ook was er een weersverwachting die gelezen werd op dicteersnelheid. Om 7:00 uur werd naar het nieuws geluisterd. In die tijd had je twee radiozenders: Hilversum 1 en Hilversum 2. Er waren vier omroepverenigingen: de KRO, de NCRV, de VARA en de AVRO. De beide confessionele omroepen zaten op de ene zender en de seculier omroepen op de andere. Elk (half)jaar werden de zenders verruild. Ik herinner mij dat op een ochtend de rode haan van de VARA door de woonkamer kraaide. De radio werd onmiddellijk op de andere zender gezet, want mijn grootouders hadden een afkeer van socialisten.
Ik raakte bevriend met Bert Veldman die aan de Rijksweg (139?) woonde. Zijn huis stond rechts van de weg, vanuit het dorp richting Ten Boer, direct na een open stuk tussen de bebouwing in een bocht naar links. Samen haalden wij het nodige kattenkwaad uit: slootkanten in de fik steken, stekelbaarsjes vangen met een worm aan een eind garen geknoopt en ‘s winters schaatsen. Ik herinner mij dat wij in het gesloten visseizoen stekelbaarsjes gingen vangen en door de politieman Zwart(?) aangesproken werden. Toen hij zag dat wij geen haakjes gebruikten, mochten wij doorgaan.
Deze politieman was ook een keer op oudejaarsavond op patrouille om slepers te betrappen. Hij verschool zich in een wagen (aanhanger). De lieve jeugd had dit gezien en reed de aanhanger met de agent door het dorp. Elke keer zeiden ze tegen elkaar: zullen we de wagen hier in de sloot rijden of gaan we nog even verder. De politieman moet doodsangsten hebben uitgestaan.
Ik herinner mij de familie De Vries die op Kromme Elleboog 1 woonde. Zij pasten op mij toen mijn oom Beno begraven werd. Vanuit hun woonkamer zag ik de begrafenisstoet voorbij komen. Hun zoon Douwe woonde later met zijn vrouw Riet de Rooij aan de Stadsweg, vanaf de Kromme Elleboog linksaf en vlak daarna een huis rechts.
Ook het vervallen pand Kromme Elleboog 2 staat nog op mijn netvlies. Toen nr. 1 gesloopt was, ontstond daar in de bocht een mooie parkeerplaats, waar mijn vader dankbaar gebruik van maakte. De Kromme Elleboog was nl. erg smal.
Mijn grootouders hadden weinig contact met de familie Bouwman op nr. 3. Ik herinner mij dat zij een zoontje Eppie hadden. Hij had een beperking, maar kon wél goed schelden: Bau, bau, tébom. Waar bau, bau voor stond, weet ik niet. Tébom was stinkbom.
Tegenover mijn grootouders woonde de familie Slagter. Hun dochter Galje (Geelje staat in jullie beschrijving) heeft mijn grootouders heel lang als mantelzorger bijgestaan. Op de bijgevoegde foto krijgt ze een bloem opgespeld ter gelegenheid van het 60-jarig huwelijksjubileum van mijn grootouders. Zij hoorde een beetje bij de familie. In het najaar van 1980 zijn mijn grootouders verhuisd naar een bejaardenhuis in Zuidhorn.
Op de hoek van de Kromme Elleboog en de Stadsweg woonde de familie Arkema. Zij hadden een zoon (Henk) die een Renault Dauphine had, een auto met de motor achterin en een slechte wegligging. Hij compenseerde dat door een molensteen in de bagageruimte voorin te leggen.
De woning op de andere hoek met de Stadsweg was bewoond door Aaltje Bouwman en Jan Veldman, haar oom die zij verzorgde. Haar achtertuin liep door tot tegenover de woning van mijn grootouders.
Verder herinner ik mij de namen Geert Reinink en de timmerfabriek Dinkla, beiden aan de Stadsweg.
Aan de andere kant van de Kromme Elleboog op de hoek met de Eestumerweg woonde rechts de familie Kregel en aan de linkerkant Griet Blauw met man en kinderen. Vraauw Kregel was niet nieuwsgierig, maar wilde wel graag alles weten.
Bij de brug in het dorp (B. Kuiperweg 1) woonde een neef van mijn vader. Kees Zuur was schoenmaker en tevens brugwachter. Als de brug omhoog moest, liep hij naar de brug, haalde een slinger uit een metalen kast (op de brug), opende een putje in het wegdek, plaatste de slinger en en draaide met de hand de brug omhoog. In mijn herinnering bleef hij daarbij op de hefbrug staan die in horizontale stand omhoog ging.
Soest, 3 mei 2020
Ger Huttinga